Ik zie een taal als een systeem dat uit bouwstenen bestaat. Om een taal te leren zul je de bouwstenen van de Nederlandse taal moeten kennen om te weten met welke je te maken hebt. De bouwstenen zijn de onderdelen van het zinsontleden, de zinsdelen, zodat je weet uit welke zinsdelen de zin is opgebouwd en in welke volgorde ze staan.

Het onderdeel woordbenoemen noem ik de onderdelen binnen een zinsdeel. De onderdelen van het woordbenoemen zijn de woordsoorten die in een zinsdeel staan.

Beheersing van de grammaticale terminologie (zinsontleden en woordbenoemen) in je eigen taal is de stap om de structuur van je eigen taal te leren. Met deze kennis is het leren van de structuur van de te leren taal veel gemakkelijker. Als je deze kennis beheerst heb je een koffer met gereedschap en kun je makkelijk je eigen taalproblemen oplossen, doordat je weet met welk zinsdeel of woordsoort je te maken hebt.

Om volledig zelfstandig informatie over zinsdelen of woordsoorten van de nieuw te leren taal te kunnen opzoeken, heb je ook de begrippen van de grammaticale terminologie in de te leren taal nodig. Eenmaal geleerd, kun je deze basiskennis als uitgangspunt gebruiken bij het leren van elke nieuwe taal!

Waarom zou je dit moeten leren?

Bij het leren van een vreemde taal zul je altijd het onderdeel grammatica nodig hebben. Grammatica komt in alle vier de onderdelen van een vreemde taal leren voor: spreekvaardigheid, leesvaardigheid, luistervaardigheid en schrijfvaardigheid. Je hebt de grammatica nodig om de structuur van de te leren taal te begrijpen en om die in de te leren taal toe te passen. Als je eenmaal de structuur van je eigen taal begrijpt met de bijbehorende terminologie is een nieuwe taal leren gemakkelijker, omdat je een basis hebt waarmee je de nieuwe taal beter kunt leren en de verschillen en overeenkomsten leert zien en begrijpen.