Sinds kort ga ik naar Language Exchange in Nijmegen. Wat is Language Exchange? Language Exchange is erop gericht een taal te oefenen met native speakers. Dit wordt wekelijks georganiseerd en onder het genot van een drankje oefen je een uur in de taal die jij wilt leren spreken met een native speaker. In het volgende uur help jij iemand die in jouw native taal wil oefenen. Dit kan uiteraard ook andersom zijn. Zie ook Facebook https://language-exchange.nl/.

Ik studeer sinds 3,5 jaar Spaans en ik heb afgelopen keer het 2e uur in het Spaans gesproken met anderen die ook Spaans willen leren spreken. Het andere uur heb ik een groepje geholpen die Duits willen leren spreken. Tijdens het oefenen in het Duits kwamen er een paar interessante vragen over de Duitse grammatica aan de orde. Voor mij als native speaker Duits en Nederlands is het duidelijk wat de verschillen zijn tussen deze talen. Ik ga hier dus een paar interessante taaltips met jullie delen.

Hoe zeg je nu in het Duits “op reis gaan”? Op reis gaan heet “verreisen”. Als je op reis bent zeggen we : “wir sind verreist”. Als je op en neer reist naar je werk noemen we dat: “pendeln”. Als je met de trein reist zeggen we: “Wir reisen/fahren mit dem Zug”.

Hoe zeg je in het Duits: “ik doe aan sport”? “Ich treibe/betreibe Sport”. Maar als we het over een bepaalde sport hebben zeggen we: “einen Sport ausüben/betreiben”.

Als wij naar een plaats of land gaan gebruiken wij in het Nederlands altijd het voorzetsel “naar”. Bijvoorbeeld naar Frankrijk gaan, naar Amsterdam gaan of naar Amerika gaan. Als wij in een land of stad zijn gebruiken wij het voorzetsel “in”. Bijvoorbeeld in Frankrijk zijn of in Amsterdam zijn. In het Duits gebruiken wij hier andere voorzetsels voor en moeten wij in bepaalde gevallen ook nog een naamval toevoegen. Hieronder zal ik uitleggen wat het verschil is tussen het Nederlands en het Duits.

In het Duits hebben sommige landen een lidwoord. Dit lidwoord kan mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud zijn. Voor landen die geen lidwoord hebben is het heel makkelijk. Als je wilt zeggen: “ik ga naar Frankrijk” gebruiken we het Duitse voorzetsel “nach”. Dus “ich gehe nach Frankreich”. Dit geldt ook voor het zijn in een land. Bijvoorbeeld: “ich bin in Frankreich”. Dan gebruiken we het Duitse voorzetsel: “in“.

Maar als het land wel een lidwoord heeft, gebruiken we andere voorzetsels en moeten we ook nog naamvallen toevoegen. Als je “naar” een land met een lidwoord reist gebruiken we in het Duits het voorzetsel “in” en gebruiken we de 4e naamval. Hieronder zal ik een paar voorbeelden noemen met een vrouwelijk land, een onzijdig land en een land in het meervoud met de bijbehorende vertaling.

Vrouwelijk: “Ik ga naar Zwitserland”. “Ich fahre in die Schweiz”.

Onzijdig: “Ik ga naar het Verenigd Koninkrijk”. “Ich fahre (in das) ins Vereinigte Königreich”.

Meervoud: “Ik ga naar Nederland”. “Ich fahre in die Niederlande”.

Als we in een land met een lidwoord zijn gebruiken we ook het voorzetsel “in”, maar dan met de 3e naamval. Hieronder schrijf ik weer een paar voorbeelden met een vrouwelijk land, een onzijdig land en een land in het meervoud.

Vrouwelijk: “Ik ben in Zwitserland”. Ich bin in der Schweiz”.

Onzijdig: “Ik ben in het Verenigd Koninkrijk“. “Ich bin (in dem) im Vereinigten Königreich“.

Meervoud: “Ik ben in Nederland“. “Ich bin in den Niederlanden”. Bij het zijn in het land in het meervoud krijgt ook het zelfstandig naamwoord nog een “n” toegevoegd als dit mogelijk is.

Ik hoop dat jullie weer een beetje wijzer geworden zijn en deze taaltips Duits kunnen gebruiken. Zo zie je maar wat een verschil er zit tussen de Nederlandse en Duitse taal.