Hierbij een uitleg over het verschil tussen het naamwoordelijk en het werkwoordelijk gezegde.

Het werkwoordelijk gezegde draait om de activiteit die iemand doet en bestaat alleen uit werkwoorden.

Voorbeeldzin: Hij heeft gefietst. Het werkwoordelijk gezegde = heeft gefietst.

Het naamwoordelijk gezegde gaat over de eigenschap/eigenschappen die een persoon heeft en zegt wat de persoon is.

Voorbeeldzin: Het meisje is lief. Het naamwoordelijk gezegde = is lief.

Het naamwoordelijk gezegde gaat ook over het beroep dat iemand heeft of het beroep dat iemand wil worden.
Voorbeeldzin: Hij is bakker. Het naamwoordelijk gezegde = is bakker.